Geplaatst op 31 augustus 2008

Sinds ik in Tilburg kwam wonen, volg ik het werk en leven van kunstenaars die in mijn ogen bijzonder zijn. Een van hen is Wijnand van Lieshout. Ik zag zijn laatste tentoonstelling in oktober 2007, in het Duvelhok te Tilburg. De collages van beelden die daar tentoongesteld werden, had Wijnand van Lieshout gemaakt samen met kunstenaar en uitvinder Guus Voermans. Ze prikkelden opnieuw mijn belangstelling. Ik besloot – met gebruikmaking van eerdere notities – mijn ervaringen met het werk en de persoon Wijnand van Lieshout op papier vast te leggen en in afleveringen op mijn weblog te plaatsen. De lezer zal ontdekken dat Van Lieshout inderdaad een bijzonder kunstenaar is.

 

In oktober 2007 organiseerde Stichting Straat voor de derde keer een manifestatie waarbij de architectuur van een deel van de stad Tilburg centraal stond. Voorheen, in 2003 en 2005, werd aandacht geschonken aan de Goirkestraat e.o en de Korvelseweg e.o.. In 2007 richtte de Tilburgse stichting het vizier op de lijn Korte Heuvel – Sint Josephstraat – Oisterwijksebaan en de directe omgeving ervan. Op deze lijn is ook het Duvelhok te vinden, aan de Sint Josephstraat op nummer 133. In dit voormalige werkcentrum voor beeldende en audiovisuele kunst richtten twee kunstenaars op verzoek van Stichting Straat een expositie in. ‘Op een gegeven ogenblik werd gezegd: jullie moeten dit samen doen, jullie werk past bij elkaar,’ zo vertelt kunstenaar Wijnand van Lieshout over het initiatief om hem te laten samenwerken met Guus Voermans, een andere Tilburgse kunstenaar.

Beide kunstenaars werken met afvalmaterialen. Guus Voermans (1949) stelt uit gebruikte materialen nieuwe gebruiksvoorwerpen en kunstwerken samen. Hij wordt behalve kunstenaar ook ontwerper en uitvinder genoemd. Zo won hij op 9 oktober 1997 in Seattle de tweede prijs van de International Design Resource Awards (idra) voor een door hem ontworpen staande lamp: een lamp van een oude tafelpoot, een deksel van een theepot en een stel vorken. Een kunstwerk dat hij maakte voor de Milieustraat aan de Hoolstraat in Berkel-Enschot werd samengesteld uit onder meer een ruitenwissermotor, een koelkastcompressor, een rubber kruik en onderdelen van een koffie-automaat en een beademingsapparaat. Maar Voermans maakt ook mobiele kunstwerken. Zijn fantasie bij het bedenken van wat kan, is grenzenloos.

Wijnand van Lieshout (1940) stelt ‘beelden’ samen uit materialen die hij in grote pakhuizen verzamelt en daar bewerkt en door de tijd ‘rijp’ laat maken. Van die beelden maakt hij foto’s. Die worden tentoongesteld en gepubliceerd. Hij is dus ook fotograaf. Naast foto’s stelt hij ook kijkkasten en andere uit gevonden materiaal samengestelde kunstwerken tentoon. Ook Van Lieshout won prijzen. Zijn werk hangt in vele particuliere verzamelingen en bedrijfs-collecties.

Voor de expositie in het Duvelhok in oktober 2007 richtten Van Lieshout en Voermans één grote en twee kleinere ruimten in met mobiele kasten, een wand en bizarre, fantasierijke combinaties van voorwerpen. Ze werkten er tien dagen aan: ‘Ik zakte bijna door mijn hoeven,’ zegt Van Lieshout daarover. ‘Ik ben geen 25 meer. Zoiets breekt me op.’ Het had nog veel langer kunnen duren. ‘Wat jij maakt,’ zei Van Lieshout toen ze bezig waren, ‘is voor Het Stedelijk.’ ‘Dat moet ook,’ was het antwoord van Voermans. ‘Nee, daar hebben we de tijd niet voor.’ Van Lieshout brengt de eigen inbreng van elke kunstenaar kernachtig onder woorden: ‘Guus houdt van chroom en nikkel. Ik van stof en roest.’ En over de kwaliteit van de expositie zegt hij: ‘De mensen hebben iets moois gezien. Meestal moeten ze zich tevreden stellen met een paar vliegenvangers.’

Na de manifestatie in oktober moesten de kunstwerken worden afgebroken. Dat is het tragische lot van kunst zoals Guus Voermans en Wijnand van Lieshout maken. Die is niet voor de eeuwigheid bestemd, hoe groot de schoonheid en kwaliteit ervan ook is. Om niet alles verloren te laten gaan maakte ik er foto’s van. Enkele van deze foto’s plaats ik bij de tekst die ik acht jaar geleden schreef over een drietal ontmoetingen met Wijnand van Lieshout.

Wijnand van Lieshout wordt beeldend kunstenaar en fotograaf genoemd. Maar hij is meer en wie hem ontmoet, ontdekt een derde talent dat ik in die mate nog niet eerder ben tegengekomen. Hij is een vrijw el ongeëvenaard woordkunstenaar. Een verteller en taalontwerper. Als hij in gezelschap is, staat zijn mond nooit stil. Zijn brein dat onophoudelijk zaken creëert die nog niet bestonden, heeft een uitlaatklep nodig en brengt samen met tong en stembanden taal voort die nog nooit gesproken is. Nieuwe woorden, woordcombinaties, zinsconstructies rollen de verbijsterde wereld binnen waar Van Lieshout zich ophoudt.-

 

Ook deze kunstwerken, zijn taalvondsten en woordconstructies, gaan net als zijn beeldend werk verloren. Na te zijn uitgesproken worden ze geruis en daarna vloeien ze weg in de stilte. De stilte rond de aarde is een schatkist of brandkast waarin zich een ongeëvenaarde rijkdom aan taal bevindt die niemand nog ooit zal horen. Van Lieshout heeft veel aan die onhoorbare schat bijgedragen.

Iedereen beseft hoe arm hij is als hij even naar Wijnand van Lieshout heeft mogen luisteren, en welke onschatbare rijkdom telkens bij het uitsterven van het stemgeluid van Van Lieshout verloren is gegaan.

Naast een grote kennis van materialen heeft Van Lieshout ook een onvoorstelbaar geheugen. Hij weet van de tienduizenden voorwerpen die hij verzamelde, precies waar hij ze vandaan heeft, waarvoor ze gebruikt werden, waar ze gemaakt zijn, hoe oud ze zijn. Met name zijn loods in Ulicoten, een voormalige varkensfokkerij, ligt barstens vol oude voorwerpen die in al hun anonimiteit kunst liggen te wezen. Wijnand van Lieshout is directeur en suppoost van een gigantisch museum waar niemand behalve hijzelf komt. En uit dat museum haalt hij zijn schatten om ze te gebruiken voor de inrichting van tijdelijke exposities.

Het is dinsdag 2 november,  20.30 uur. Ik sta op een gaanderij van een flat, voor nummer 727, en sla met mijn knokkels op de deur. De bel hoef ik niet te proberen. Die is opgeofferd aan maatregelen om inbraak tegen te gaan. Zoiets. Dat heeft hij me aan de telefoon proberen uit te leggen. Er klinkt inwendig gerommel. De deur waarvan het glas aan de binnenkant met dik gaas is beveiligd, gaat open. De gang staat vol hout voor het maken van schilderijlijsten.

‘Pas op. Niet tegenaan stoten.’ In een soort kistje dat hij heeft gemaakt, heeft hij stukken van een oude lijst die verstek gezaagd zijn, zo gerangschikt dat ze iets uitbeelden. Het kunstwerk heeft iets weg van een adelijk wapen en hij heeft elk stuk zo gepast en gemeten dat het op de tiende millimeter goed ligt. ‘Niet even ongeveer goed liggen en kijken of het werkt, nee, schuiven tot het exact op de bedoelde plaats ligt.’

Ik elleboog een muur om en stap een ruimte binnen die normaal de huiskamer is, maar hier is omgevormd tot het rariteitenkabinet van Jeroen Bosch de Tweede. Een pop met een lachende olifantenkop plast een prachtige, oude etalagepopkop dat een sm-masker draagt, in haar hals. Een kleine pop, een in het blauw geklede stewardes, berijdt een plastic onderzeeër die bestuurd wordt door een nertsenpels. ‘Door de veren hoedjes ben ik heen, ook door de grote pelzen. Allemaal weggevreten door die beestjes. Vroeger, voordat ik in deze flat kwam, had ik ook last van muizen. Deed ik een doos met boeken open: alleen nog maar havermout. Boeken van 1700, 1800 gulden. Daarom kan ik niet in een boerderij werken. Er glippen altijd wel muizen naar binnen en die vreten al mijn spullen op. Gelukkig heb ik die hier niet.’

 

Terwijl hij vertelt, kijk ik rond. Allerlei soorten laarzen, van sjieke dameslaarzen tot brute militaire. Er hangt een beeldig poppenbehaatje met onwaarschijnlijk kleine cups tegen de muur. Een opgezette hond draagt een Venetiaans, stoffen masker, een opgezette eekhoorn houdt een tegenstribbelend mannetje in zijn klauwen en staat op het punt hem op te eten. Daar bespeur ik een uitgeholde olifantspoot, daarachter een oude spanzaag, links een Hoover stofzuiger. ‘Die is precies even oud als ik. Van 7 april 1940. Ik zag hem thuis op de zolder, na de dood van mijn vader. Ik zei tegen mijn zus: “Daar moeten we de rekening nog van hebben. Dat weet ik zeker.” En wat bleek? Ik zocht er vier maanden naar en vond hem. Veertig gulden. Een degelijk ding, al moest mijn vader hem wel dikwijls openmaken om de weggesprongen v-snaar terug te leggen.’ Vele vitrinekastjes, zijn laatste werk. Een kale gebeitste kwartel die op een stoel zit en de H. Maagd aanbidt die gemaakt is van het uitwendig skelet van een primitief zeedier. Een kastje met twee kreeftenscharen en de onderkant van een kreeft. Zo geplaatst dat het lijkt of de foetus van een gemijterde kardinaal bescherming zoekt in in een reusachtige, getande schaar die hem gaat vermalen of onthoofden. Bizar, luguber, geestig en fantastisch. Vele kreeftenscharen. Een gelakte platvis die aan een krabbenpoot is gespietst en waarover hij zegt: “Daar zit symboliek aan vast, aan die vis. Die werd meegedragen op een bepaalde pelgrimstocht.” Alle voorwerpen vertellen een eigen verhaal, functioneren als symbolen, figureren in het museumtheater van de kunstenaar.

“Zullen we dan maar een fles wijn opentrekken?”

Nee, het is geen Château Bellevue Gabelas uit 1997, de wijn van Tilburg Wijnstad 1999 waarvoor hij de etiketten ontwierp. Het etiket van de rode wijn, hij laat het me zien, lijkt veel op een scène uit een film van Fellini. Het is op een ingenieuze manier tot stand gebracht. Terwijl iedereen de indruk heeft naar een groot decor te kijken, met een blauwe lucht in de verte en levensgrote figuren, kijkt hij naar een toneel dat is opgesteld in een margarinedoos. De belichting is afkomstig van fietslampjes.